vlo De mysterieuze pest verspreidde zich als een lopend vuur. Das later bleek een vlo de drager van het virus.

Levendige beschrijving van pest, brand en oorlog in rampjaar

Londen verwachtte Apocalyps in 1666

Door ANDRÉ HORLINGS

(27 september 2016) In 1666, 350 jaar geleden, leek er voor Engeland geen einde aan de ellende te komen. Het land was net aan het opkrabbelen van de gevolgen van de komeet van 1664: een enorme pestepidemie in 1665 (75.000 à 100.000 slachtoffers), toen op 2-5 september 1666 driekwart van Londen verloren ging bij een enorme brand.

4daagse The Four Days Fight. Schilderij van Abraham Storck met rechtsa de gestrande Engelse Royal Prince en links De Zeven Provinciën van Michiel de Ruyter. (National Maritime Museum, Greenwich) >

Intussen woedde de Tweede Engels-Nederlandse oorlog (1665-1667) in alle hevigheid, met overwinningen en nederlagen: in mei onbeslist bij Duinkerken; vier dagen in juni tegen de Nederlandse admiraal Michiel Adriaenszoon de Ruyter, die de Britten versloeg, al suggereerde de Britse propaganda wekenlang dat het een overwinning was geworden; een echte overwinning na twee dagen bij Duinkerken in juli en als klap op de vuurpijl de landing van de Engelsen op Terschelling, waar ‘slechts ongewapende mensen wonen en 350 huizen in vlammen opgaan’, aldus Jan Buisman in zijn weerhistorie Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen (deel 4, pag. 602).

Ook rampjaar voor Nederland

Dus was 1666 ook een rampjaar voor Nederland. Bij de Britse aanval op Vlieland en Terschellingbrandde West-Terschelling af, gingen 150 tot 170 Nederlandse schepen verloren, werd de Beurs in Amsterdam drie dagen gesloten en waren woeste kooplieden van plan om het huis van Michiel de Ruyter in Amsterdam plat te branden, omdat De Ruyter drukker leek met bekvechten met Maarten Tromp dan met het verdedigen van het vaderland.

Dat werd in 1667 overigens weer door De Ruyter goed gemaakt toen hij bij Chatham de ketting ramde waarmee Medway was afgesloten. Het Britse vlaggenschip HMS Royal Charles werd buitgemaakt en naar Hellevoetsluis gesleept; de spiegelversiering is nog steeds in het Rijksmuseum te bewonderen.

Het echte Nederlandse rampjaar moest overigens nog volgen: 1672.

Pest, hellevuur en oorlogen

Rebecca Rideal, Engelse historica en tv-producent, zet de rampzalige ontwikkelingen in 1666 voor Engeland en Londen overzichtelijk op een rij in 1666 - Pest, hellevuur en de Engels-Nederlandse oorlogen. Ze transformeert de noodlottige gebeurtenissen tot de spannende geschiedenis van een stad die tegenslag na tegenslag te verduren krijgt, maar niet ten onder gaat. Aan de hand van ooggetuigeverslagen in dagboeken, brieven en kranten trekt ze lezers het verhaal in en maakt duidelijk dat de rampspoed de voedingsbodem vormde voor de creatieve, wetenschappelijke en politieke ontwikkelingen die Groot-Brittannië later tot een wereldmacht zouden maken.

Het eerste hoofdstuk, over de ontploffing van het vlaggenschip Londen in 1665 - bedoeld om een hoofdrol te spelen in de net met Nederland begonnen tweede zee-oorlog -, werd al op Historiek gepubliceerd. Het kruitmagazine vloog in brand: meer dan 300 doden; 24 mensen - ook vrouwen aan boord - werden gered. Desondanks eindigde de eerste zeeslag tussen Engeland en Nederland op 3 juni 1665 (13 juni in Nederland, waar de kalenderhervorming al was doorgevoerd) in een zware nederlaag voor de Republiek.

pest

‘Beeldverhaal’ van de pest in 1665 door John Dunstall. Te zien zijn mensen die de stad ontvluchten en massagraven die worden gevuld.

Slechte lucht

Intussen was in Londen de pest uitgebroken; als een sluipend gif.

Op 13 juni was het aantal pestdoden van de ene op de andere week gestegen van 43 naar 112. Op 20 juni was het aantal wekelijkse dodelijke slachtoffers baar 168 geklommen. Omdat verondersteld werd dat je de pest kon krijgen van ‘slechte lucht’ en de kwaliteit van de atmosfeer niet verbeterde door het toenemende aantal ontbindende lijken verlieten de koning en zijn hofhouding de stad, met in hun kielzog een klein aantal toneelschrijvers en acteurs.

pestarts Gravure van artsen die een door de pest getekende dode opensnijden. (The pest anatomized, 1666)

In de eerste week van juli waren er 30.000 vluchtelingen, waaronder ‘veruit de meeste’ Londense artsen, die er de voorkeur aan gaven zich in de buurt ‘van de angstige welgestelden’ op te houden.

Intussen verspreidde de ziekte zich als een lopend vuurtje. Om verdere besmetting te voorkomen werden pestlljders uiteindelijk opgesloten in hun eigen huis. Rideal citeert Thomas Clarke, die drie maanden ’thuis’ moest blijven.

Tijdens deze quarantaine verloor hij twee kinderen en drie andere werden ziek. (...) Zijn relaas, door hemzelf omschreven als het ‘gesnik en gekreun van een geteisterd man’, is doortrokken van eenzaamheid en verdriet. Hij vertelt dat hij bijna geheel door buren en vrienden in de steek werd gelaten; niemand vroeg meer ‘hoe gaat het?’, niemand wilde met hem praten. (...) Zijn verdriet werd nog versterkt doordat de pestdoden een gewone begrafenis was onthouden en hun lichamen in karren werden gegooid, ‘zoals misdadigers naar hun terechtstelling worden afgevoerd’.
Eind 1665 kwam de pest tot bedaren. Eind oktober en begin november keerden de eerste Londenaren weer terug naar hun stad. Dominee Thomas Vincent constateerde later dat veel mensen...

... weer hard aan het zondigen ware geslagen, nadat zij enige tijd verstoken waren geweest van de mogelijkheden zich aan zondig gedrag over te geven.

Eindtijd

Pepys Dagboekschrijver Samuel Pepys, door John Hayls geschilderd in de lente van 1666.

Rideal begint haar boek op 1 september 1666, wanneer Samuel Pepys een poppenkastvoorstelling bijwoont, aan de vooravond van de ‘grote brand’. De levendige dagboeken van Pepys vormen een bijna onmisbaar onderdeel in de geschiedschrijving van Londen.

Ze schildert de onzekerheid in het toen voor twee derde voltooide jaar, dat al ver voordat het begon als ‘verdoemd’ was bestempeld. De afgelopen zomer had zich gekenmerkt door de verschrikkingen van de karren met levenloze lijken en een verderfelijke stank; velen geloofden dat het Einde der Tijden aanstaande was; al sinds 1597 was er door verschillende sekten op gewezen dat 1666 verwees naar het Getal van het Beest in het mysterieuze bijbelboek Openbaringen 13:17-18, waardoor de Apocalyps zich zou voltrekken.

Ook de grootvader van de Engelse koning had een tractaat geschreven waarin hij beweerde dat hij en zijn tijdgenoten in de ‘eindtijd’ leefden. En in de boekwinkels was grote belangstelling voor het boek ‘An Interpretation of the Number 666’ (Google Books), dat in 1642 al verschenen was en nu een herdruk had gekregen. Je hoefde niet echt bijgelovig te zijn om daar in te geloven, al leek het ‘gewone leven’ zich die nazomermiddag eindelijk weer hervat te hebben.

plague

Overzicht van de ziektegevallen in Londen in 1665. Van de 97.306 sterfgevallen stierven er 68.956 aan de pest.

Pepys voegt daar in zijn dagboeken nog een opmerkelijk detail aan toe: in de boekwinkel ging het gerucht dat een Jood in de stad van zijn geloofsgenoten 10 pond vroeg, waarvoor zij er 100 terug krijgen, ….

... zodra iemand die in Smyrna verblijft door alle oostelijke vorsten, en vooral door de grote sultan, als de koning van de wereld wordt erkend - zoals wij hier de koning van Engeland erkennen - en dat die man de ware messias zou zijn.
Zowel de komst van de langverwachte Messias voor de Joden als de wederkomst van Christus voor de christenen waren tekenen voor het naderende einde.

Overwinningsnederlaag

Niet geheel onverwacht begon het jaar in januari met een oorlogsverklaring van Frankrijk, daarmee bondgenoot van de gehate Republiek, waarna de Engelse regering alle zeelui opdroeg zich op 20 februari in te schepen. In het boek worden de verschillende bloedige zeeslagen die daarop volgden met de Republiek der Verenigde Nederlanden, en die hierboven al werden genoemd, in zijn gruwelijke details gedetailleerd beschreven.

Op de vierde dag van de zeeslag met De Ruyter in juni 1666….

.... wisten de Nederlanders de Engelsen te omsingelen en (...) werd [de Britse commandant Sir Christopher] Myngs getroffen door twee musketkogels; de ene doorboorde zijn wang, de tweede drong in zijn schouder. Hij bleef nog enige tijd in leven, maar zou aan zijn verwondingen overlijden. Weer verloren de Engelsen een belangrijke kracht. Intussen waren de Engelse vlaggenschepen buiten gevecht gesteld: van de Royal James was het bovenste deel van de middelste mast afgeschoten, en de zeilen van de Royal Charles, (waar De Ruyter speciaal op liet vuren) waren volledig kapotgeschoten. Een paar uur later kwam een sterke zeemist opzetten die het zicht ernstig belemmerde, en [commandant] Ruprecht moest de Engelse schepen terugtrekken omdat hij niet wilde dat zijn schip van de vloot werd afgesneden en zou worden vernietigd. (...) Het was een aftocht.
In de vier dagen hadden 3000 Nederlanders en Britten het leven verloren; nog eens 1400 en 1800 zeelieden raakten gewond.. de Engelsen verloren 23 schepen; de Nederlanders slechts vier. Opmerkelijk was dat de Britse nederlaag niet werd toegegeven. Volgens de propaganda waren de Nederlanders op de vlucht geslagen en was ‘de Nederlandse vloot aan barrels geschoten’. Pas nadat berichten over de Nederlandse overwinning doordruppelden in de Republiek en Frankrijk werd duidelijk dat de Engelsen, aldus de Parijse gezant Sagredo, ….

.... een eeuwigdurend schande op zich hebben geladen door hun tomeloze hoogmoed, hun krankzinnige verwaandheid en hun buitensporige trots.
Overigens werd de Britse vloot pijlsnel hersteld, zodat op 25 juli, tijdens de volgende zeeslag, toen de Britten letterlijk ‘de wind in de zeilen hadden’, Michiel Adriaanszoon de Ruyter een bloedige nederlaag leed en na vijf uur tot de aftocht werd gedwongen.

brandschatting

Brandschatting van West-Terschelling, met rechts de Brandaris

West-Terschelling

De brand van West-Terschelling, na de volgende overwinning op 9 oktober, kwam volgens Rideal kennelijk voort uit frustratie, omdat de Engelsen in de Terschellinger pakhuizen maar weinig roofbuit van waarde hadden aangetroffen. De opdracht van commandant Holmes om het dorp in brand te steken kwam ‘om de aftocht van zijn mannen te bespoedigen’; hij vreesde dat een deel aan het plunderen was geslagen en vond dat ze zijn orders niet snel genoeg opvolgden. De buit was overigens groot genoeg om tijdens het wegvaren vast te komen zitten op een zandbank, waardoor eerst acht kanonnen, twaalf vaten bier en drie tonnen met vlees overboord moesten worden gekiept om weer los te komen.

De brand leidde niet alleen tot verwarring, maar ook tot ontsteltenis, en velen veroordeelden de aanval op het Nederlandse dorp als zijnde in strijd met de regels van de oorlogsvoering. In Holland laaiden de sentimenten hoog op; Engelsen vreesden er gelyncht te zullen worden. In Engeland werd het incident bekend als ‘het vreugdevuur van Holmes’; in Nederland als de ‘Engelse furie’.

RoyalCharles

Spiegelversiering van de Royal Charles, nog altijd te zien in het Rijksmuseum

Van Rampjaar naar Rampjaar

Het hoofdstuk ‘Feniks herrijst uit zijn as’ heeft een te optimistische titel. Want voordat het zo ver was moesten Londen en Engeland nog veel nieuwe ellende doorstaan. Het meest vernederende was de Tocht naar Chatham in juni 1667, toen de ketting over de riivier Medway werd geramd en het fort Sheerness werd veroverd en de bombardementen zo hevig waren dat ze in Cambridge werden gehoord.

Verloren gingen onder andere de Loyal London, de en de Royal James en nog vijftien andere linieschepen. Tot overmaat van ramp werd het vlaggenschip de Royal Charles geënterd en meegevoerd naar Hellevoetsluis. De Tweede Egels-Nederlandse oorlog eindigde daarmee met een overtuigende overwinning voor de Republiek.
1666 Als lichtpuntje in de ellende vermeldt Rideal dat in 1666 een appel uit een boom viel naast een student uit Cambridge, wat die student, Isaäk Newton, op het idee bracht dat zwaartekracht daar een rol in speelde; het zou leiden tot spectaculaire wetenschappelijke ontdekkingen. Tijdens de Tocht naar Chatham viel hij op door de Engelse nederlaag te voorspellen: de oorlogsgeluiden kwamen immers steeds dichterbij.

In 1672 raakte de Republiek in oorlog met zowat al zijn buren. De Ruyter ‘schitterde nog één keer en behaalde belangrijke overwinningen op de Engelsen, maar hij sneuvelde tijdens zijn laatste zeeslag tegen de Fransen voor de Italiaanse kust aan de gevolgen van wondkoorts’. De gewapende conflicten zorgden voor verscherping van de binnenlandse tegenstellingen en spanningen tussen de Staat, vertegenwoordigd door raadspensionaris Johan de Witt, en de Oranjegezinden die in dit stadhouderloze tijdperk prins Willem III ondersteunden, met als dramatisch dieptepunt de moord op de gebroeders De Witt. Voor de Republiek werd 1672 het echte Rampjaar.

Londen herrijst

Intussen was Londen aan zijn herbouw begonnen. ‘Ongelooflijk hoe snel de handel in het hele koninkrijk weer op gang kwam en de verliezen werden goedgemaakt’, schreef de schrijver Daniel Defoe. Eind 1667 waren 150 huizen gerestaureerd; in 1672 werden de meeste nieuwe huizen opgeleverd. In 1671 schreef de historicus Chamberlayne:

... alsof de brand de stad gezuiverd had: de gebouwen zijn oneindig veel fraaier, ruimer en degelijker (de drie voornaamste kwaliteiten van een bouwwerk); nee, het leek wel alsof de inwoners niet waren verarmd door de grote brand maar er veeleer door werden verrijkt.
. Rebecca Rideal: 1666 - Pest, hellevuur en de Engels-Nederlandse oorlogen. Dit verhaal verscheen op 27 september 2016 op Historiek.net

Make a free website with Yola